Begrippenlijst.

4.1 Leenheren en leenmannen

  • adel/edelen groep van aanzienlijke personen met voorrechten in de samenleving.
  • burcht kasteel
  • leenheer vorst of hoge edelman die een gebied laat besturen.
  • leenman edelman die trouw heeft gezworen aan de leenheer en voor hem een gebied bestuurt.
  • leenstelsel bestuurssysteem met leenheren en leenmannen.
  • middeleeuwen derde historische periode. (500-1500)
  • ridder militair te paard
  • tijd van monniken en ridders derde tijdvak. (500-1500)

 

4.2 Europa wordt christelijk

  • geestelijke priester, iemand in dienst van de kerk.
  • heiden iemand die niet de goede godsdienst heeft volgens joden, christenen en moslims.
  • klooster woonplaats van monniken of nonnen.
  • missionaris iemand die opdracht heeft mensen tot het christendom te bekeren.
  • monnik geestelijke die afscheiden van de samenleving leeft, meestal in een klooster.
  • non vrouwelijke geestelijke in een klooster.
  • pastoor lage geestelijke die de leiding heeft over een groep gelovigen.
  • preek godsdienstige toespraak.

 

4.3 Machtige heren, horige boeren

  • Domein gebied van een edelman of een klooster.
  • Herendienst onbetaald werk dat moet worden gedaan voor een heer.
  • Hofstelsel economisch systeem met horigen op domeinen.
  • horige halfvrije boer die zijn land niet zonder toestemming mag verlaten.
  • Horigheid onoverheid van de horigen.
  • privilege voorrecht, speciaal recht dat een persoon of groep mensen heeft.
  • Stand groep mensen die speciale rechten heeft in de samenleving.
  • Zelfvoorzienend wanneer een groep mensen voor zichzelf zorgt, zonder handel met de buitenwereld.

 

4.4 De opkomst van de islam.

  • Allah Arabisch van God.
  • Arabrische wereld het hel gebied met de Arabrische cultuur.
  • Islam godsdienst van de moslims.
  • Koran heilig boek van de moslims.
  • Moskee islamitisch gebedshuis.
  • Moslim aanhanger van de islam.
  • Profeet boodschapper van God.